En de achterbuurt

De Utrechtse wijk waarin ik woon wordt grotendeels bevolkt door allochtonen. Als geboren & getogen Rotterdammer heb ik nooit moeite gehad met andere culturen. Zeker de Surinaamse en Antilliaanse levendigheid vond ik schwung geven aan de Nederlandse spruitjesgeest. Die vlieger gaat helaas niet op voor de orthodoxe sfeer die mijn huidige buurt beheerst.

Schotelantennes, zwerfvuil, jakkerende Golfjes, strak naar de straattegels starende hoofddoekjes en een schichtige burka bepalen het straatbeeld. Hanggroepjongeren intimideren achteloos bij de frietkraam, de laatste Nederlandse groenteboer is jaren geleden gevlucht nadat zijn ruiten voor de zoveelste keer ingegooid waren, om plaats te maken voor een beauty shop met witwasbalie. Arische kinderen en opwaaiende zomerjurken zijn een unicum. Mijn wijk is schoolvoorbeeld van mislukte integratie.

Of dit te wijten is aan de woningbouwvereniging die te veel mensen van dezelfde kansarme groep bij elkaar propt of aan etnische factoren zoals autoritaire opvoeding en aangeboren godsdienst, dat kan mij niet zoveel schelen. Na tien jaar achteruitgang is de wijk tot getto verworden, de sfeer zo grimmig dat ie ongewild onder je huid gaat zitten. Vooroordelen voedt. Zo denk ik op misantropische momenten dat de buren alle joden aan het gas wensen, homo’s verachten en het wel best vinden als terroristen cartoonisten om zeep helpen. Of dit ook werkelijk zo is weet ik natuurlijk niet. Wat ik wel weet is dat vooroordelen lelijk zijn – zelfs als ze kloppen.

Gelukkig is er de sportschool. In mijn gym, iets buiten de wijk, komt zo’n beetje heel multiculti Nederland trainen. Wel tien nationaliteiten heb ik er geteld. Iedereen is er gelijk, want iedereen heeft een lichaam dat sterker wil worden. Drie maal per week kom ik er, niet omdat ik zo van krachtsport houd, maar omdat je met een beetje spiermassa ouderdom afremt. Geen betere motivator dan ijdelheid.

Ze zullen me wel een rare snoeshaan vinden, met mijn kale kop, Charles Manson-baard en spierwitte kuiten. Een soort KKK-hogepriester in ruste. Als ze vooroordelen koesteren, dan laten ze daar niets van merken. Integendeel, de contacten zijn er even aangenaam als oppervlakkig. Hoffelijkheid is de norm. Soms geven ze me spontaan een tip als ik een oefening slordig uitvoer, niet om me de les te lezen, maar om blessures te voorkomen. En sinds kort krijg ik boksles van iemand die de vader van een hangroepjongere zou kunnen zijn. Hij haalt het beste in me boven, als ik mijn frustraties botvier op de bokszak en bij iedere dreun mijn vertrouwen in de mensheid – en in mijzelf – een beetje herstel. Volgende week met puntmuts op.

De bokser

"Een uppercut zei ik!"