En de raaf

Als mensen het over hun middelbareschooltijd hebben wordt dat óf een zwelgen in nostalgie óf een wentelen in drama. Toch kunnen de meesten zich wel een leraar herinneren die favoriet was. Een zielsverwant die hem of haar erdoor gesleept heeft. Op het Rotterdamsch Lyceum was dat een hele uitdaging. De leraren waren er conservatief, opgebrand, cynisch. Het afvoerputje van pedagogisch Nederland, een enkele uitzondering daar gelaten.

Niet dat het mij wat uitmaakte wie er voor de klas stond. Op opstellen schrijven na was ik in geen enkel vak geïnteresseerd. Eigenlijk koesterde ik maar één ambitie: met zo laag mogelijke cijfers en een zo klein mogelijke marge mijn atheneum zien te halen. Als ik al opviel, dan kwam dat door mijn onopvallendheid. Toch was er één docent die een uitgesproken hekel aan mij had. K. zullen we hem noemen, leraar Engels. En wat voor een.

K. gaf geen les, hij brieste het. Hij praatte manisch, keek manisch, bewoog manisch; banjerde heen en weer voor het schoolbord als een hyena op amfetaminen. Zelfs autorijden deed ie manisch, zonder gordel omdat ie ooit bij een ongeluk door het open dak van zijn Eend gelanceerd was en zonder een schrammetje in de berm was beland. Als ie extra opgefokt was begon hij spontaan The Raven van Edgar Allan Poe te citeren. Integraal, uit het hoofd, met veel gesticulatie. Toch een dikke duizend woorden.

Razend populair was K. bij zijn leerlingen. Niet alleen vanwege zijn gepassioneerde doceerstijl, maar vooral omdat hij rondjes gaf in de kroeg tegenover de school, Café van Rhijn. Die tent was afgeladen met uitvreters van het Rotterdamsch, leerlingen die aan het eind van hun zakgeld urenlang in hetzelfde kopje koffie zaten te roeren. Dus als big spender K. ten tonele verscheen met een ‘Pils voor de hele zaak!’ klonk iedereen spontaan op K.’s gezondheid. Spraken boze tongen van vriendjes kopen, hij wist onmiskenbaar leven in de brouwerij te brengen.

Twee dingen zijn er tussen K. en mij voorgevallen. In de eerst plaats had ik een opstel geschreven over de zoon van het monster van Frankenstein dat hij gé-ni-aal vond. Alsof ie de nieuwe Poe had ontdekt, zo stond hij me voor de klas te bejubelen. Ik wantrouwde die lyrische, bijna exhibitionistische lof. Alsof het vooral over hem ging. Een aansteller, dat vond ik hem.

Toen kwam het eindexamen. Opnieuw kregen we een opdracht voor een opstel, uiteraard met een ander onderwerp. Wat K. zich niet realiseerde, was dat mijn werkelijke vernuft schuilt in het bouwen van bruggetjes tussen schijnbaar ongerelateerde zaken. Zo ook met dit onderwerp (god mag weten wat het was), dat ik sluw wist om te buigen naar mijn stuk over Frankenstein. Dat kende ik zo’n beetje uit mijn hoofd – toch een dikke duizend woorden! – en de recycling sloot naadloos aan bij mijn streven naar de marginale marge. Dat heb ik geweten.

Ziedend was ie. Hoe ik dit had durven flikken! Waar ik het lef vandaan had gehaald! Of ik soms dacht hem te kunnen naaien! Lager dan een acht had ie me niet kunnen geven, maar liefst had ie er een nul van gemaakt. Ik zat te trillen in mijn schoolbank, maar er speelde een sarcastische glimlach om mijn mondhoeken. Up yours, Mr. Raven.

Mijn atheneum heb ik gehaald met een marge van een tiende punt. K. trouwde met een leerlinge. En veertig K.-loze jaren zouden verstrijken. Tot het voorval me te binnen schoot en ik er een stukje over wilde schrijven. Laat ik nou diezelfde dag vernemen dat K. overleden was. Voodoo writing, bestaat zoiets? Naar zijn crematie ben ik niet gegaan. Een zaal vol oud-leerlingen die hun lof uiten over deze eigenzinnige, zeg maar anarchistische geest deed me onwillekeurig huiveren. Voor mij was ie vooral een frustraat die met andermans werk dweepte om eigen persoonlijkheid inhoud te geven.

Toch is zijn passie me bijgebleven. Misschien wel omdat er zoveel agressie in doorklonk. Een redeloze woede naar het universum waar ik me helemaal in kan vinden. Ik vermoed dat K. zelf net zo weinig trek had in de crematie als ik. Dat ie liever met mij een biertje was gaan drinken in café Van Rhijn, om daar nog eenmaal luidkeels The Raven te citeren, terwijl ik hetzelfde zou doen met The Monster’s Son, elkaar overschreeuwend op een steeds heviger brandend bruggetje.

De bruggenbouwer
Zegt de raaf, hij zegt...