Van Central Park

Central Park, New York City, ergens halverwege jaren negentig. Op een bankje zat ik, in het vroege ochtendzonnetje met mijn pocketboekje. Mijn maat lag zijn roes uit te slapen in het vlooienhotelletje, maar ik moest van mezelf zo nodig genieten. Ik zat er helemaal klaar voor, in dat zonnetje met dat boekje. Het begint al! hoorde ik mezelf iedere tien seconden denken.

Nadat ik een kwartier krampachtig in mijn boekje gestaard had kwam er een man aanlopen. Jaar of veertig was ie, rasta-look, relaxte glimlach en kuierende pas. Dat was pas iemand die genieten kon! Hij hield in toen hij mij zag zitten. Keek me opeens aan met doordringende blik – de target lock van een roofdier! flitste het door me heen. Snel drukte ik mijn neus weer in het boekje. Terwijl ik me nog zo voorgenomen had om aan mijn wantrouwende natuur te werken!

Gelukkig had hij minder last van vooroordelen. Hij sprak me aan over de Martin Amis die ik aan het lezen was, Money getiteld. We raakten in gesprek over literatuur, over het verschil tussen Engelse en Amerikaanse literatuur, het leven in The Big Apple en andere cultuurdingetjes. Hij was een bereisd man. Kende Utrecht, wist zelfs van de beruchte FEBO snackautomaat. Na een half uur kletsen nam zijn verhaal een trieste wending. Hij kampte met acute geldproblemen. Of ie een tientje van me kon lenen. Voor een paar uur, dan zou zijn broer terug zijn en kon hij het mij terugbetalen.

Ik keek hem nog eens goed aan. Wantrouwend als ik mag lijken (thuis krijgen collecteurs van het Kankerfonds geheid een taser op hun bus), dicht ik mezelf toch vooral mensenkennis toe. Een zesde zintuig voor authenticiteit zeg maar. Zo’n detail als die FEBO, dat verzin je niet! Ik WIST gewoon dat deze man deugde. Trok mijn portemonnee, wilde er tien dollar-biljet uit trekken, aarzelde even, pakte een twintigje, om dat weer terug te stoppen en uiteindelijk vijftig dollar tevoorschijn te toveren. Ik gaf hem het geld met een relaxte glimlach. Zei dat ie me die middag om vijf uur in de kroeg bij mijn hotel café kon vinden. Zóveel vertrouwen had ik in hem. En in mijn zintuig.

De man moest even slikken. Hij bedankte me, stak het biljet bij zich en vervolgde zijn pad, om zich nog even om te draaien en twee duimen omhoog te steken. Ha! Het genoegen was geheel mijnerzijds. Ik kon weer genieten van het zonnetje, en vooral van mijzelf. Dit was nou wat ze bedoelden met making a difference! Ik had iemands vertrouwen in de mensheid hersteld!

Uurtje later trof ik mijn maat in de kroeg bij het hotel. Vertelde hem mijn verhaal met enige terughoudendheid, want verwachtte de nodige scepsis en wilde dat goede gevoel nog even vasthouden. Pas na lang doorzeuren wist hij me de details te ontfutselen. ‘Vijftig dollar? VIJFTIG DOLLAR!? JIJ HEBT EEN WILDVREEMDE VIJF-TIG DOL-LAR GELEEND?!’ Zó hard moest hij lachen dat ie bijna de kroeg werd uitgezet. Vijftig dollar! Hij bleef maar doorhinniken, zeker toen ik nog even over die FEBO begon. Een loeiende cash cow, dat was ik! Zo een die de staart opsteekt om eens goed genaaid te worden! Ik mompelde iets over een zesde zintuig en bestelde boos een biertje. Maar toen de klok eenmaal vijf uur geslagen had werd ik toch wat onrustig. Kwartiertje vingertrommelen later trok ik wit weg. Om half zes werd ik zo stil dat mijn maat bijna medelijden kreeg. Geen rasta te bekennen.

Gods wegen wegen zijn echter ondoorgrondelijk, om maar niet te spreken van onzorgvuldig, zo zou een paar dagen later blijken toen mijn reisgenoot wat traveller’s cheques inwisselde bij een bank. Direct nadat hij de transactie voltooid had siste hij mij in de mijn oor: ‘Wegwezen hier!’ Drie blokken snelwandelen verderop legde hij me uit wat er aan de hand was. De bankemployee had hem – je verzint het niet – honderd dollar te veel uitbetaald. Honderd dollar! Goddelijke interventie! ‘Maar,’ wierp ik tegen met een frons, ‘moet dat straks niet uit de zak van die slordige bankemployee komen? Of erger: wordt ie nou niet ontslagen? Zijn huis uit gezet? Central Park in gejaagd!?’ Welnee. Volgens mijn maat was het risico geheel voor de bank. En hij kon dat weten, want had ooit bij het grenswisselkantoor gewerkt. ‘Werd je daar niet ontslagen?’ probeerde ik nog. ‘Niet zeuren!’ was het antwoord. Ik hield mijn smoel al, zeker toen hij me een vijftig dollar-biljet toestopte. Pleister op mijn hevig bloedende zelfdunk.

Uitgegeven heb ik het biljet nooit, al brandt het soms in mijn zak. Het voelt als behekst. Steeds als ik het in de bus van de kankercollectant wil stoppen, gaat er een alarmbel af in mijn kop. Want wij stervelingen mogen dan graag een verschil willen maken, Onze Lieve Heer is toch vooral van het natuurlijk evenwicht. Geheid dat als ik die vrijwilliger de dag van zijn leven bezorg, er elders op aarde iemand luid loeiend genaaid wordt.

De FEBO-man van Central Park
Iedere gelijkenis met de persoon op de foto berust op louter toeval. Grapjes worden niet op prijs gesteld.