Van het gymnasium

Sommige klasgenootjes deden ‘t omdat ze lui waren. Andere omdat ze dom waren. Ik deed het omdat ik gruwde van breinvervuiling. Bijna alle vakken op het gym vond ik geestdodend, dus probeerde ik mijn diploma te halen door zo min mogelijk te leren – en zo veel mogelijk te spieken.

Het begon ergens in de derde klas. Onze hoogbejaarde leraar Latijn, meneer Pietersen, was niet alleen dementerend en halfblind, maar gaf zóveel huiswerk op dat we wel moesten frauderen. Helemaal gek werden we van Ceasar en zijn hulptoepen! Dus, spiekbriefje tussen de dijen en overpennen maar. Iedereen deed het, terwijl meneer Pietersen zat in te dommelen met zijn glazen oog.

Al gauw kreeg ik de smaak te pakken, want een kei op de vierkante millimeter. Niemand kon zulke gedetailleerde en toch goed leesbare spiekbriefjes maken als ik. Tientallen, zo niet honderden stuks heb ik vervaardigd, voor bijna alle vakken. Ontelbare manuren heb ik erin gestoken, altijd met de passie van een ausweisvervalser en de deskundigheid van een valsemunter. Een Millimeterman, dat was ik. En een vernuftig gluurder. Onder de dijen, in de handpalm, tussen boek-en-examenblaadje – ieder standje beheerste ik.

Common sensers onder u zullen nu schamperen dat het meer energie kost een spiekbriefje te maken dan de stof te leren. Wat ze niet begrijpen is hoeveel positieve energie dat spieken me opleverde. Eindelijk had ik iets gevonden waarvoor ik warm liep! De focus, het vernuft, de spanning. De euforie. Fraude, het was mijn forte.

Pas na ettelijke jaren werd ik voor het eerst gesnapt. Bij Duits gebeurde dat. Best pijnlijk, want de juf had een zwak voor mij. Ze wist hoe zwaar ik het thuis had, met een gekke moeder en een dronken vader. Dat was dus precies wat ik haar voorspiegelde, toen ze me vroeg waarom ik spiekte. ‘Het is zo zwaar bij ons thuis, Juf!’ Wat ik er niet bij vertelde was dat ik me veel drukker maakte over de borsten van Eline R.’s dan over de ellende thuis.

Nu ik betrapt was maakte ik me natuurlijk zorgen of ik mijn praktijken kon voortzetten. Zou de juf me verraden? Nog voordat ik dat kon uittesten werd ik aangenaam verrast. Een andere juf sprak me aan, voor een volle klas. Glunderend vertrouwde ze ons toe dat mijn spiekbriefje de lerarenkamer was rondgegaan. Hílárisch hadden ze het gevonden! De complete Duitse grammatica! Op postzegelformaat! Nooit eerder hadden ze zoiets gezien! Opeens stond Rein, die met dat piepstemmetje en dat meisjeshaar, op de kaart van het lyceum. Fifteen minutes of fame, zonder er zelf bij te zijn.

Toch moet het compliment me overmoedig gemaakt hebben. Waarom anders zou ik mijn gulden regel met voeten getreden hebben? ‘NOOIT SPIEKEN BIJ MENEER KOOIJ!’ Meneer Kooij, een leraar Grieks, was dik in de zestig maar vreselijk alert. En scherp. En sarcastisch. En gevaarlijk. Dus. Toen ik aan de beurt was met vertalen en voorlas van mijn spiekbriefje op mijn tafelblad (kon ie niet zien, want achterin de klas!), stond hij plots op. Liep op me af, met zulke grote passen en zo’n vastberaden tred dat ik een klap verwachtte. Hij griste mijn spiekbriefje weg, liep terug naar het bord en prikte het daar op. ‘Rein wil niet meedoen,’ was zijn commentaar. ‘Dus doet Rein niet meer mee.’ De rest van het jaar heeft ie me genegeerd, terwijl mijn briefje aan de schandpaal genageld bleef.

Of meneer Kooij’s lesmethode pedagogisch verantwoord was valt te betwijfelen. Feit is dat ik sindsdien niet meer gespiekt heb op school. En aan den lijve ondervond dat genegeerd worden een stuk erger is dan klappen krijgen. Maar dat wist ik al van thuis.

Met deze vernedering was de fraudeur in mij nog niet helemaal afgestorven. Integendeel. Toen ik jaren later psychologie ging studeren en op het breinvervuilende ‘statistiek’ stuitte, haalde ik de ausweisvervalser weer uit de kast. Of beter gezegd: mijn vriendin. Zij deed hetzelfde tentamen en zou me helpen met haar bètabrein. Toen ze klaar was schreef ze de multiple choice- antwoorden op een vloeitje, deed dat in haar pakje shag (roken mocht toen nog), legde de shag op mijn tafel en vertrok met een knipoog. Precies zoals we hadden bekokstoofd. Maar de zaal was inmiddels bijna leeg. Ik zat daar met een enkele andere Mohikaan, omringd door een overmacht aan surveillanten. Nog tien minuten had ik. Tien minuten om een shagje te draaien. Tien minuten om psycholoog te worden. Tien minuten om iets van mijn leven te maken. Ik staarde naar de Drum. Naar mijn tentamen. Naar de patronen in het formica. Begon te zweten. Te trillen. Te hyperen. Trok zo bleek weg dat de surveillanten me zorgelijk aankeken. Ze dachten vast dat ik het zwaar had thuis.

Nee, omhoog gekregen heb ik hem niet, die noodlottige vrijdagmiddag in de Uithof. Daardoor heb ik het tentamen ook niet gehaald. De studie afgebroken. Mijn toekomst vergooid. Niet dat ik zin had om therapeut te worden, maar om op mijn leeftijd valsemunter te worden, da’s lastig. Wat me rest zijn mijn spiekbriefjes, mijn ‘miniatuurtjes’ zoals ik ze liefkozend noem. Ik bewaar ze in een presentatiemap, voor als me tijdens een sollicitatiegesprek gevraagd wordt wat mijn sterke punten zijn. ‘Oog voor detail’ zeg ik dan triomfantelijk, de map openklappend, mezelf voor een laatste keer op de kaart zettend.

De Millimeterman
De meester en zijn werk