Mozes aan het snelgas

Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, maar doorgaans herkenbaar aan hun onaangenaamheid. Zo kon het geen toeval zijn dat Fortuyn net vermoord was én mijn sollicitatiegesprek plaatsvond om de hoek van mijn oude middelbare school. Nou was ik nooit een Pimmel geweest en zag ik niet op tegen dat gesprek – ik wilde de baan eigenlijk niet zoals ik nooit een baan wilde – maar ik deed ‘t wel in mijn broek voor een weerzien met Het Rotterdamsch Lyceum.

Veel te vroeg arriveerde ik op de Pieter de Hoochstraat. Decennialang had ik deze plek gemeden, als de dood voor een confrontatie met een ex-klasgenoot die daar misschien ook zou rondzwerven, panisch voor een reünie die er misschien net zou plaatsvinden. Maar het was er stil. Ik parkeerde mijn motor aan de voorkant, als eerbetoon aan mijn Yamahaatje dat hier ooit stond te pronken. De Zündapps, Kreidlers, Yamaha’s, Puchs en Tomossen van weleer hadden plaats gemaakt voor scooters en fietsen met gezondheidszadels. Welk een teloorgang.

Ik liep om het pand heen. Met voldoende nonchalance om niet voor stalker versleten te worden, makelaristisch genoeg om niet verjaagd te worden. Het gebouw herbergde geen lyceum meer. Er zat nu een soort MBO, iets praktisch vol uitdagingen. Aan uitstraling had het niets ingeboet: een bruine steenklomp met art deco-achtige gevangenisramen, trapsgewijs oplopende en naar fossielen riekende lokalen, een fietsenkelder met aanrandingsakoestiek en een schuifhek om vandalen uit de haven te weren. Een plek die hongert naar jonge zielen. In de jaren zeventig werd de school gerund door een freakshow. Denk een rector die sissend ademhaalde en aan simultaanschaak deed, een conrector met mosterdglazen en pedofiele glimlach, een conciërge zonder linkeroog en een leraar Frans die zijn leerlingen neukte. Nieuwe docenten zaten er om hun dienstplicht te ontlopen, oudgedienden zaten er hun tijd uit. Een broeikas voor cynisme, kweekvijver voor pestkoppen.

Mijn klas was geen uitzondering. Gymnasium 4 had de sfeer van een studentencorps zonder corps. Een plek die pulseerde van de hormonen maar waar niemand verliefd werd, met eikenhouten lessenaars die hoon ademden. Gelukkig was ik te onopvallend om te pesten. Camoufleerde mijn anderhalve meter aan acne met stripboeken en schouderlang haar. Bovendien wist ik met mijn Yamaahaatje nog enige schijn van mannelijkheid te wekken. Helaas was niet iedereen zo leep. Vooral niet tijdens gym.

Geen plek geschikter voor pesten dan de gymzaal. Hier wordt de hiërarchie bepaald. Letterlijk, als de leerlingen teams mogen formeren. Ik werd steevast als een-na-laatste gekozen – een positie die al mijn huidige vrienden bekleedden. De laatsten-met-gym waren de veel te magere, korte, lange en vooral dikke jongens die met een doffe dreun tegen het paard tot stilstand kwamen. Hans was een uitzondering. Hij werd niet als laatste gekozen omdat hij een afwijkende fysiek had, maar omdat hij zo ontzettend mieterig bewoog. Daarbij was ie niet aardig of grappig of slim, het laatste redmiddel van een pestprooi. Hans was een zeikerd. Het leek wel alsof hij erop uit was om gepest te worden.

Niemand kon beter pesten dan Willibrord. Willibrord de Graadt, de een-na-jongste telg van de zeven kinderen tellende De Graadt-clan, was twee meter lang en had zo’n dertig kilo overgewicht. Eigenlijk zelf ideaal als pestsubject, ware het niet dat hij de kunst van het sarcasme tot in de finesses beheerste. Met zijn tergende, nasale bas had hij hele volksstammen het Montessori ingetreiterd. Ook leraren wist hij te ondermijnen, zelfs het regime van de even gevreesde als gemummificeerde Mevrouw de Vries van Geschiedenis liep imagoschado op door Willibrords murmelende ‘lekkerrr wijf’. Tijdens gym was Hans zijn favoriete prooi omdat diens mieterige motoriek dan extra opviel. Hans rende en dribbelde en sprong als Mrs. Slocombe, waarop Willibrord iedere uitglijer tot in detail persifleerde. Dat leverde hem bulders op. En een toppositie als Stoere Jongen.

Maar Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, zo bleek de dag dat Hans 16 was geworden. En hij ter brommer op school verscheen. Mieterige Hans, op een buikschuiver! Helaas miste hij ook op automotive gebied de nodige Fingerspitzen. Hij had gekozen voor een Batavus. Oerdegelijk, maar ook oerlullig. Lullige tank, lullige kleur, lullig stuur, lullig zadel, lullig geluid. Lullig alles. Zelfs de meisjes zagen dat. Stoere Jongens reden Zündapp, Kreidler, Yamaha, Puch of Tomos. Op Willibrord na dan, die op Puch Maxi-automaatje-met-snelgas zat, maar Willibrord was zo sarcastisch dat hij zelfs een wijvenbrommer cool deed lijken.

Zo niet Hans en zijn Batavus. Ze versterkten elkaars lulligheid, de som was minder dan de delen. Dat kon niet onbestraft blijven. Die eerste dag, na schooltijd, ging het al mis. Hans deed zijn Willempiehelm op, maakte het slot los, deed het contact aan. En trapte op de kickstarter. Niets. Tweede poging. Nada. Derde keer. Nichts. Hans trapte en trapte en trapte. Trapte zich het leplazarus. Zijn mieterige motoriek kreeg zowaar een kordate zij het wanhopige schwung. Mocht niet baten. De splinternieuwe brommer was lam.

De jongens op het plein proefden bloed. Zwermden om hem heen als een school hamerhaaien. Eerst 10 stuks. Toen 30. Toen het halve lyceum. Met Willibrord als voorhamer. Hij gaf Hans lulkoektips over diesel en lekke banden, waar hoonbulders op volgden. Nooit was Willibrord zó populair geweest. Maar toen Hans zijn de honderdste trap had gegeven, veranderde er iets aan Willibrord. Iets in zijn blik. Hij hield op met honen. Ging achter de Batavus staan. Boog zich naar het zadel toe. Greep het vast. En commandeerde: “Pak het stuur!” Hans pakte trillend het stuur. “Koppeling in!” Hans kneep de handle in. “In z’n twee!” Hans trapte hem in de tweede versnelling. De menigte verstomde een beetje. Was dit nog wel lachen?

Willibrord begon te duwen. Geen gezicht, die dikke, duwende kont, maar niemand lachte. Sarcastische Willibrord duwde mieterige Hans en zijn lullige Batavus dwars door de lynch mob heen, die week als de zee voor Mozes. Willibrord duwde harder en harder, zweet parelend op zijn voorhoofd. “Koppeling los!” riep hij toen ze snelheid hadden gemaakt. Mieterige Hans liet de koppeling los. De Batavus sloeg aan. Met een hoop geknal en vette walmen, maar hij deed het. Hans was airborne. Hij gaf volgas, richting haven, een hijgende en doorweekte Willibrord achter zich latend. De menigte droop af, zichtbaar teleurgesteld in deze sisser.

Gepest is Hans niet meer sinds die dag op Het Rotterdamsch Lyceum. Nog steeds werd hij gekozen als laatste-met-gym, maar Willibrord liet hem ongemoeid. De Graadt zelf had afgedaan als alfamannetje. Hij was nu gewoon 2 meter lang met dertig kilo overgewicht. Als hij Mevrouw de Vries lekkerrr wijf noemde werd er nauwelijks meer gegniffeld.

De baan heb ik niet gekregen, die dinsdag in 2002. Ik werd tweede. Kreeg ik gelijk te horen, want het waren fijne mensen, met respect voor tweede-met-gymmers. En gelukkig startte mijn motor met één kick. Een eerbetoon aan Mozes? Volgens de geruchten zit Willibrord nu op een bus van de RET. Met snelgas. De enige mislukte telg van de De Graadt-clan. En Hans? Die is ergens CEO geworden. Met een voorkeur voor saneren. Want Gods wegen mogen dan ondoorgrondelijk zijn, ze zijn doorgaans onaangenaam.

laurens-450