En zijn stadshorzel

Toen ik een jaar of zestien was deed ik niet anders. Meestal om indruk te maken op mijn klasgenootjes die meer baard op de kin en in de keel hadden dan ik wist te kweken. Maar ’t was ook voor de kick. Want zakgeld kreeg ik genoeg. Mijn ouders hadden me zelfs een dure brommer cadeau gedaan.

Meestal sloegen we toe in de schoolpauze. Stroopwafels en Chocoprinsen bij het bakkertje, of peuken bij AH. In de super ging dat jatwerk gemakkelijker dan het klinkt. Er was toen nog geen cameratoezicht en de sigaretten lagen in een open rek parallel aan de lopende band van de kassa. Twee, soms wel drie pakjes verdwenen zo in mijn legerjas. Liefst vergreep ik me aan Dunhills omdat die klasse hadden. Daarna nog even met bezweet voorhoofd en wat hakkelende small talk een pakje kauwgum afrekenen, en deze jongen stond weer buiten. Gesnapt ben ik nooit. Daar was ik te vingervlug voor. Te paranoïde. Te onzichtbaar. Dus bij iedere diefstal werd ik iets stoerder. Schuldig voelen, dat was voor mietjes. Zeker bij zo’n grote zaak als AH.

De schoen begon pas te wringen toen we voor de honderdste keer onze zakken liepen te vullen in het bakkertje bij school. En het bakkersmeisje daar iets van zei. Niet tegen mij (van mijn Chocoprinsen had ze niets gemerkt), maar tegen een Deense klasgenoot van me die veel te omzichtig een pak stroopwafels in zijn jaspand had gestoken. Of ie dat thuis ook deed, vroeg ze hem. Waarop mijn maat iets in het Deens vloekte, het bakkersmeisje dichtklapte en ik een rode kop kreeg. De politie bellen deed ze niet. Maar die nacht droomde ik dat ze de gestolen waar uit eigen zak moest betalen, ontslagen werd wegens onoplettendheid, aan de drugs raakte en dakloos werd. Allemaal vanwege mijn Chocoprinsen.

Gelukkig straft God direct. Nou ja, een jaar later om precies te zijn, toen we met de klas naar een operette gingen. Ik had mijn Yamaha FS1, een roestbruine stadshorzel met anabole megacilinder, voor het theater geparkeerd maar was zo druk geweest met hem zo nonchalant mogelijk op de middenbok te hijsen, dat ik vergeten was hem op slot te doen. U voelt hem al aankomen. Toen de operette eenmaal uitgetetterd was en wij waren bijgekomen van de slappe lach (mijn Deense maat had een scheetkussen meegenomen), bleek de Yamaha verdwenen. Ontvreemd door een onverlaat die zich ook wel eens prins te paard wilde voelen. De diefstal kwam aan alsof ik in het kruis getrapt werd.

Het wachten was op de verzekeringspremie. Wekenlang moest ik me behelpen met het Mobiletje van mijn vader. Een wijvenbrommer vond ik dat! Uit pure vernedering was mijn stem een octaaf gestegen. Toen de premie eindelijk in zicht kwam en ik mijn zinnen gezet had op een tweedehands opvolger, werd mijn vader opgebeld door hoofdagent Haring. De Yamaha was terecht! zei de diender. Er moest nog wel wat aan gedaan worden, voegde hij eraan toe, want de brommer was opgevoerd. OMG, dacht ik, ze gaan hem castreren! En jawel hoor. Toen ik hem even later zag staan op het politiebureau, het motorblokje volledig ontmanteld, slaakte ik een hysterisch gilletje. Ik kon het nu wel schudden bij de meiden, met of zonder Dunhills.

Toegegeven: sindsdien heb ik nooit meer iets gestolen. Nog geen stroopwafel. Tot een paar jaar geleden dan. Toen ik ’s avonds wat geld wilde pinnen bij de flappentap. En daar een briefje van vijftig trof. Zomaar! Onbeheerd! Vergeten! Even voelde ik me weer dat prinsje van zestien. Ik trok mijn muts tot over de ogen, griste het biljet weg, sprong op de fiets en trapte als een dief in de nacht richting vergetelheid.

U voelt hem weer aankomen. Eenmaal onder de wol gedoken kwam het bakkersmeisje tot mij. Of ik dat thuis ook deed, vroeg ze me. Ik schrok wakker met bezweet voorhoofd. Zuchtte eens diep. Trok mijn kleren weer aan. Fietste terug naar de flappentap, in de volle overtuiging dat ik daar het bakkersmeisje zou aantreffen: dik in de zestig inmiddels, nog steeds dakloos en ónder de ebola, wanhopig zoekend naar dat briefje van vijftig waar ze dan een jaar van zou moeten leven. Hopend op een prins op een wit paard.

Niets van dat al. Geen bakkersmeisjes te bekennen. De flappentap stond er eenzaam te pronken met zijn buidel vol cash. Vertwijfeld hief ik mijn hoofd ten sterrenhemel. Misschien, bedacht ik mij, is dit een teken Gods. Een openbaring. Vindt Hij dat ik na al die jaren van eerlijkheid met mijzelf in het reine moet komen. Dat ik dat biljet moet beschouwen als een stichtelijke oorkonde, als Gods Verklaring Omtrent het Gedrag. Opgelucht en met een warm gevoel vanbinnen ben ik weer op de fiets gesprongen. Om die nacht prinsheerlijk weg te dromen. En de volgende dag een slof Dunhills te kopen.

De roofprins
Met anabole megacilinder