Van de junkies

Tweemaal ben ik geopereerd aan mijn linkeroog. Tweemaal vond ik dat geweldig. Om te beginnen omdat ik daarna een tijd met een stoer ooglapje mocht rondlopen. Maar vooral omdat ik uit de narcoses ontwaakte met een sloot morfine in mijn donder – een doekje tegen het bloeden zeg maar. En mensen, laat u zich niets wijsmaken over liefde en zo, morfine is het mooiste dat er bestaat in het leven. Nooit eerder heb ik me zó verbonden gevoeld! Ik drukte de verpleegsters van Recovery op het hart dat ze de mooiste, liefste en hardst werkende wezens op aarde waren, en de chirurg vloog ik bijkans om de hals. Overstromen van geluk deed ik. Pas toen de dope langzaam uitwerkte en de pijn zijn intrede deed en de alledaagse lelijkheid zich aan me opdrong, moest ik denken aan de keerzijde. Aan een junkie die ik ooit gekend heb. Laten we hem Piet noemen.

Het zal zo’n dertig jaar geleden zijn geweest dat ik op een vrijdagavond met benevelde kop het sleutelgat van mijn huisdeur probeerde te vinden. Ik woonde in het smalste huis van Utrecht, iets van twee meter zeventig breed, met een keukenbarretje op begane grond. Plots stond er een lang, mager silhouet op een fiets naast me. Hij vroeg of ik hem wilde kopen, zijn gloednieuwe opoe. Voor slechts vijfentwintig piek. Eerst vertrouwde ik het niet. Ik keek eens goed om mij heen in het lantaarnlicht. Pas toen ik nergens politie zag, knikte ik, trok ik mijn poeplap en gaf ik hem een geeltje.

Aangezien ik met een slok op een echt mensenmens ben, nodigde ik hem uit voor een night cap aan mijn barretje. Onder het genot van blikje AH-bier vertelde deze Piet over zijn dagelijks bestaan. Over het non-stop jacht maken op fietsen en andere dingen van waarde waarmee hij zijn verslaving kon bekostigen. Al meer dan twintig jaar stal hij alles wat los en vast zat, vertrouwde hij me toe met gejaagde blik en knarsende tanden. ‘Wat een toewijding!’ merkte ik op als een begripvol barman. Maar Piet maakte vooral indruk omdat hij er een streng moreel besef op nahield. Zo waren roofovervallen voor hem de limit, daar deed ie never nooit niet aan. Terwijl ie toch uitgerust was met imposant uitgebeend postuur waarop een vierkante kop met nijdige underbite prijkte – een soort aan lager wal geraakte Wim de Bie leek ie.

Dat Piet meer was dan mooie woorden alleen bleek toen ik hem diezelfde avond nog eens vijfentwintig piek leende en hij het geld de volgende dag netjes kwam terugbrengen. Een junk waar je op kunt bouwen! wist ik. Steeds als ik hem in de stad trof, maakte hij even tijd voor een praatje, altijd met gejaagde blik en knarsende tanden. Fietsen kopen van hem deed ik niet meer, want ik had nu ook een moreel besef gekregen.

Iets van een jaar zou hij uit mijn gezichtsveld verdwijnen. Dat had achteraf gezien te maken met zijn metamorfose, want toen ik hem weer tegen het lijf liep bleek hij iets van twintig kilo te zijn aangekomen. Hij had een nette regenjas aan. Een sjawl om. Gekamde haren. Zelfs blosjes op de wangen – de moederszoon van Wim de Bie leek ie. U raadt het al: Piet was afgekickt. Een normale burger geworden. Hij trok netjes een uitkering. Huurde een kamertje bij een hospita. At iedere dag warm. Maar erg content leek ie niet met zijn nieuwe bestaan. Zijn blik was dof. Hij knarsetandde niet langer. Ik maakte me zorgen.

Een paar maanden later stuitte ik weer op Piet, opnieuw vlak bij mijn huis. In trainingspak was ie nu, met een afgesloten Batavus racefiets om de nek. Hij oogde uitgebeender dan ooit, had weer een gejaagde blik en vermaalde zijn kunstgebit als vanouds. ‘Het was de verveling,’ vertrouwde hij me even later toe aan mijn huisbarretje, een blikje AH-bier achterover klokkend. ‘Ik had niets meer om voor te leven.’ Piet was tijdens zijn drooglegging tot het inzicht gekomen dat hij op aarde was gezet om fietsen te stelen en dope te scoren. ‘A man’s gotta do what a man’s gotta do,’ vulde ik hem aan met de wijsheid van een herbergier. Piet verkreukelde zijn lege bierblikje en verdween in de nacht. Het was de laatste keer dat ik hem gezien heb.

Sinds ik geopereerd ben weet ik dat er een Piet in mij huist. Een euforiezoeker die hunkert naar dat ene gevoel dat het dagelijks leven me niet kan bieden. Soms hoop ik dat mijn halfblinde oog wat sneller kapot gaat en er dan uitgelepeld moet worden en dat ik dan heel veel doekjes voor het bloeden krijg van de zusters. Beetje laf eigenlijk, dat ik geen verantwoording durf te nemen voor mijn levensgeluk en gewoon aan de heroïne ga. Maar ik ben tot het inzicht gekomen dat ik op aarde ben gezet om verhalen te schrijven. Dus dan doe ik dat maar. Non-stop, als een toegewijde taaljunk. Met gejaagde blik en knarsende tanden, dat wel.

De toewijding
A man's gotta do what a man's gotta do