Met wolvenogen

Bijna dertig jaar kennen we elkaar nu, nog steeds maken we dezelfde flauwe grappen die onze vriendschap pantsert tegen de erosie des tijds. Begin jaren tachtig was hij als een oudere broer voor me. Hij leerde me spannende schrijvers kennen als Céline, Hamsun, London en Lovecraft. Urenlang konden we ouwehoeren over Star Trek’s Uhura, de afwijking van onze luchtbuksen of de inner logic van Monty Python. Terwijl we toch uit zeer uiteenlopende milieus stamden. Hij een slagerszoon die zich uit zijn milieu had geleerd, ik een zoon van de dokter die nergens voor wilde deugen. Kon hij rake karateklappen uitdelen, ik was een ster in het uitlokken van conflicten. Beiden zijn we beschadigd in onze jeugd. Hij fysiek, ik emotioneel.

Inmiddels heeft hij twee geweldige dochters grootgebracht en probeer ik wekelijks een verhaal te baren. Hij staat nu model voor personage ‘Frans’ in mijn aanstaande boek, een roman die zich afspeelt in het Rotterdam van 1979. Voor nieuwsgierigen volgt hieronder een fragment.


‘Rinus, zet m'n benen effe bij de reanimatiespullen,’ vraagt Frans als hij zijn kleedhokje opendoet. Ik pak de benen aan, samen met de sleutels van de kast. De prothesen zijn lichter dan verwacht, terwijl de broek, sokken en schoenen er toch nog aan vast zitten. Als ik ze in de kast van de staf plaats blijven ze rechtop staan. Eigenlijk zien de benen zonder Frans er vreemder uit dan Frans zonder benen – alsof zijn bovenlichaam heel secuur ontploft is. De holtes waarin hij zijn stompen vacuüm trekt ruiken naar vers zweet. Mijn oksels stinken naar angstzweet.

Steunend op zijn palmen schommelt Frans zijn dubbelgespierde romp in noodtempo over de zwembadtegels richting vijftigmeterbad. Hij heeft de massale lenigheid en autoriteit van een Zilverrug – een alfa gorilla die zijn territorium komt opeisen. Ik kan hem nauwelijks bijbenen. Bijna niemand in het Sportfonds kijkt op van deze toch niet alledaagse verschijning. Misschien komt dat doordat hij wel alledaags is. ‘Hé Frans, laat je biceps eens zien!’ echoot het. ‘Mr. Olympia!’, ‘Franzzz the Champ!’ Ik slof achter the Champ aan, handdoekje over mijn tanige schouders. De meeste jongens hier dragen een Speedo waarin je dinges groot lijkt. Mijn zwembroek is nog van het lyceum en uitgerust met een binnenbroek. De buitenbroek rafelt en heeft een ruitjespatroon waardoor mijn dinges er vooral verkreukeld uitziet.
‘Niet zo schichtig, RT!’ zegt Frans terwijl hij zijn romp met Erroll Flynnzwier op de rand van het bassin slingert om overzicht te krijgen. Een lollige Zuidwijker naast ons maakt een bommetje. Ik huiver van de spetters, sla de handdoek verder om me heen. Frans grijpt me bij een kuit en wijst naar een plek naast de duikplanken. ‘Daaro. Daar gaan we liggen. Bij die brunette. Die heeft bij ons in de slagerij gewerkt. Zúlke kokosnoten. En die blondine ernaast, da’s haar zus, die mag jij.’ Ik knik en verlang naar mijn baantje aan de lopende band.

De brunette ligt op haar buik de Viva te lezen. Ze heeft zo’n volwassen lichaam met breed bekken en haartjes die uit het bikinibroekje kruipen. Een echte vrouw! Frans sluipt van achteren op haar af en sluit zijn handen om haar ogen. ‘Mag het een onsje meer zijn?’ vraagt hij grinnikend. Het Bekken draait zich schaterend om en toont haar boezem met de flair van een marktkoopvrouw. Terwijl de twee grappen maken over de slagerij, check ik de waterspiegel op haaienvinnen, maar krijg het gevoel alsof ik zelf beloerd word. Dat kan kloppen. De zus, een blondine met stekkerneus en zwaar voorhoofd, kijkt me aan met schalkse blik die ze laat afglijden naar mijn ruitjes. Ik schuif mijn handdoekje ervoor en ga een paar meter verderop zogenaamd zitten lezen in Martin Eden.

‘Je had je toch wel even kunnen voorstellen, Rinus Tinus!’ bijt Frans me even later toe. Hij zucht en gaat naast me op zijn buik liggen. ‘Volgens mij heeft die zus een oogje op jou.’
‘Die zus heeft een stekkerneus en een zwaar voorhoofd.’
‘Je moet érgens beginnen.’
Ik ga ook op mijn buik liggen. We luisteren zwijgend naar de kakofonie van het zwembad, turen naar bekkens en kokosnoten die stunten op de planken.
‘Zeg Frans.’
‘Zeg Rinus.’
‘Was je zenuwachtig, de eerste keer?’
‘Dat ik hier kwam zwem…’
‘Nee, je weet wel.’
Frans grijnst vanonder zijn taxisnor. ‘Mijn eerste keer was met Bonnie van de apotheek. Die zat onder de puisten maar had flink wat hout voor de deur. En ik was natuurlijk zestien hè.’
‘Vond je het niet eng met je benen en zo.’
‘Ze had me hier al vaak gezien. Als ik haar nou had opgepikt in ’t Schaapje…’
‘Hé mister Bicep!’ klinkt het opeens achter ons. Twee gebodybuilde beach boys-met-permanentjes gaan op hun hurken tussen Frans en mij in zitten, hun stuitjes naar mij toe gekeerd. De grootste heeft tussen zijn schouderbladen een tatoeage van een tijger waarvan de snoet geknakt wordt als de gozer op zijn armen steunt. Frans begint met de boys te kletsen over steroïden, deurbeleid en de nuances van armpjedrukken. Ze praten net zo luid als de Kralingse uitzendkrachten, maar dan plat. Een serie lachbulders en schouderkloppen later vervolgen ze hun weg, hun brede schouders laverend door het glibberende zwemvolk.
‘Arie en z’n broer Joop,’ verduidelijkt Frans. ‘Geen lichten, maar beste jongens. Arie heeft soms wat emotionele problemen.’
‘Je bedoelt als ie niet hard genoeg op iemands hersenstam in heeft kunnen beuken?’
Frans knikt. ‘Dan wordt ie onzeker. Heeft ie behoefte aan een luisterend oor.'
‘Frans?’ klinkt het opeens. Er bungelen twee kokosnoten boven zijn hoofd. Boven het mijne hangt een zwaar voorhoofd. ‘Zin in een duik?’ vraagt het Bekken aan Frans. ‘Je vriend misschien ook?’ Frans kijkt me streng aan. Ik kijk benauwd terug. ‘Prima idee,’ zegt hij zonder zijn blik van mij af te wenden. ‘We komen zo.’
Als het Bekken richting bassin loopt met haar zus staren we haar kont achterna, te lustig om nonchalance te veinzen. Maar het is ’t Voorhoofd dat even omkijkt voordat ze in het water verdwijnen.
‘RT, ga je mee?’ vraagt Frans. ‘Nog effe lezen.’ ‘Je bent toch niet bang van die stekker hè.’
‘Ben gewoon niet zo in de stemming.’
‘Jij moet gewoon wat aan je uiterlijk doen. Zet eens een Black&Decker in die apenplaneetcoupe van je, en ga eens mee naar het krachthonk om je… ’
‘Jij hebt makkelijk praten, met die bouw van je.’
‘Heb IK makkelijk praten?’ Frans kijkt me een moment hard aan, draait zich dan zwijgend om en hobbelt naar de duikplanken. Bijna geheel op armkracht klimt hij de trap op naar de bovenste plank, hobbelt naar de rand, gaat daar op zijn handen staan, stompen triomfantelijk in de lucht, wel vijftien seconden lang. Het hele zwembad kijkt toe. De kakofonie verstomt. Dan zet hij zich af. En duikt hij het chloor in als een afgetrainde ijsvogel.

 

De zilverrug
'Frans' in 1983 op het toenmalige Muscle Beach te Hoek van Holland, links vooraan, met wolvenogen en taxisnor.