Op de Mathenesserdijk

Sommige auteurs lijken te schrijven om zichzelf te vereeuwigen. Ze hopen via hun werk voort te bestaan wanneer hun beenderen eenmaal zijn vergaan. Dan ben ik een stuk minder ambitieus. Ik schrijf om mijzelf ervan te overtuigen dat ik besta – scribo ergo sum als het ware.

Of bestaan héb. In 1980 bijvoorbeeld. Toen ik in het ex-peeskamertje van mijn vader woonde, op de Mathenesserdijk 273 te Rotterdam. Van het ene ongeschoolde baantje naar het andere doolde ik, op mijn reutelende Honda 550K3 viercilinder, om ’s avonds aan de bar van Dizzy te hangen. Als een geest op zoek naar zielenrust. Of was het een levensdoel?

Over dat jaar van mijn leven gaat mijn volgende boek. Een roman wordt het, maar ook voor autobiografische fictie moet je research doen om de couleur locale waarachtig te kunnen schilderen. Daarom duik ik regelmatig in het online fotoarchief van de gemeente Rotterdam.

Dit is de eerste foto waar ik op stuitte, van Mathenesserdijk nummer 273. Hij trof me als een mokerslag. Niet alleen omdat de foto me weer in 1980 bracht; op de Dijk, boven Textiel bij Hans, achter de telefooncel. Maar vooral omdat ik er zelf op blijk te staan. Stomtoevallig. Dat ben ik, die slungel met die gympen, amper meerderjarig, in gepieker verzonken, de hoes over de Honda trekkend. In het fotoarchief van de gemeente. Een overtuigender bewijs dat ik toen bestaan heb kan ik me niet wensen.

De kans is groot dat ik tijdens mijn research meer gemeentefoto’s uit die tijd zal posten. Minder groot is de kans dat ik ook zelf op al díe foto’s te zien zal zijn. Tenminste, dat mag ik hopen; het idee dat je overal bestaan hebt, zoals Woody Allens Zelig, is misschien nog angstaanjagender dan het gevoel dat je pas bestaat als je erover gaat schrijven.

Rein Hannik in 1980 op de Mathenesserdijk
In het gemeentearchief ergo sum