Van huisvader P.

Eenmaal per jaar hebben we een etentje ter ere van P., ooit een boezemvriend van me. Gezellige uitjes zijn dat, met lekkere hapjes en leuke grapjes en warme woorden. Echt iets om op Facebook te delen. Maar dat doe ik niet. Omdat ik dat niet vind kloppen.

Om te beginnen is zo’n etentje bepaald niet de setting waarin ik P. zou plaatsen. Hij had een voorkeur voor down & out bars, voor dichtgerookte kroegen zonder zicht op de ochtend, waar je naast je pilsje automatisch een borrel ingeschonken kreeg en die ene lonkende meid een Oekraïense pro bleek. Het was in deze afvoerputjes der maatschappij dat P. zijn ‘quality of life’ vond.

Nou heb ik een broertje dood aan sukkels die hun gezondheid met studentikoze arrogantie door de plee trekken. Of eerlijker gezegd: ik vind dat je een kater moet verdienen, met intense discussies, genante danspartijen en liederlijke zoenpartijen. Met levenslust. Maar van P. kon ik het hebben, die passie voor nihilistische roofbouw. Sterker, het dwong respect af. Dat kwam doordat hij ten dode was opgeschreven.

Een kapot hart had ie. Artsen probeerden hem al jaren een transplantatie aan te smeren, maar die boot hield hij af omdat ie zijn quality of life dan op zijn buik kon schrijven. Medicijnen en zo. Bovendien gaat na zo’n operatie de klok tikken – vijftien jaar was de prognose toentertijd. Dan liever wachten tot er een mechanisch hart ontwikkeld werd. Om de tijd te doden moest ie natuurlijk wel stug doorzuipen en doorroken, zíjn manier om het onderste uit de kan halen.

Voordat ik nu weer met mijn wijsvingertje begin te zwaaien, voor P.’s middelvinger naar Magere Hein was een bizar soort lef nodig, want in denial verkeerde hij allerminst. Ook was er doorzettingsvermogen voor vereist, want iedere kater betekende voor hem een king size aderlating: dagenlang lag hij dan in coma zijn lakens vol te zweten. P. en P. alleen, zou bepalen hoe hij kapot zou gaan.

Dat ik me hem herinner als een wannabe Bukowski wil niet zeggen dat ie ook werkelijk zo was. Een jaar of acht voor zijn dood leerde hij de liefde van zijn leven kennen. Van het ene op het andere moment veranderde de kroegloper in een burgerman: samenwonen, cocoonen, bankhangen. Zo kon er een klein wonder geschieden: hij werd vader van een prachtige dochter. Onze vriendschap liet hij echter helemaal versloffen. Schrootjes timmeren voor de kinderkamer, dat was nu zijn lust en zijn leven. Doodvallen kon ie van me. Uit woede ben ik fanatiek gaan sporten.

Dat P. een nieuw bestaan verworven had impliceerde niet dat zijn lichaam het daarmee eens was. Zijn polsslag werd met de dag zwakker. Uiteindelijk besloot hij overstag te gaan. Onder het mes! Zijn artsen helemaal in de gloria, want P. was toch een cardiologisch fenomeen geworden. En de transplantatie verliep vlekkeloos. Met hernieuwde energie kon hij zich weer op de schrootjes storten. Tot zijn vrouw en dochter hem onderaan de trap troffen. Het donorhart was met vertraging afgestoten.

Tot zover mijn herinnering aan P. Ik heb wel eens eerder over hem geschreven, maar wil hem met dit stukje weer even reanimeren. Ook al kan ik hem nog steeds schieten. Dat ik onze etentjes ter herinnering aan P. niet op Facebook plaats heeft echter niet alleen met rancune te maken. Waar ik moeite mee heb is dat hijzelf ontbreekt. P. had zijn tweede leven als saaie gezinsman dagelijks moeten kunnen vieren. Op Facebook, vijftien jaar lang, met onverteerbaar kleffe foto’s van zijn nieuwe geluk. Kiekjes die ik dan – al vloekend en tierend en zuipend en rokend – allemaal geleukt zou hebben.

Kroegtijger P.
P. werd door iedereen altijd bij zijn achternaam genoemd