De woedehuil van een prille autonoom

‘Lees en huiver’ was het enige dat er in het mailtje stond. Plus een hyperlink. Niks voor mijn ‘ex om zo dramatisch te doen, dus ik klikte met enige huiver door. Kwam op de site van theatergroep Max. Daar stond een tekst, ingezonden voor een wedstrijd. Over een meisje dat fantaseert over een coma. Behoorlijk ruig. De stijl was een beetje pretentieus en niet gespeend van effectbejag, maar onmiskenbaar pennenvrucht van een ervaren auteur – ’t had niet voor niets de hoofdprijs gewonnen. Huiveren deed ik niet. Kippenvel kreeg ik er wel van. Want dit prozagedicht was geschreven door een 12-jarig meisje. Josse genaamd. Míjn Josse.

Zo lang ik me kan herinneren sta ik ’s morgens op met het gevoel dat mijn gezin bij een vliegtuigongeluk is omgekomen. Dat is opmerkelijk, want ik heb geen gezin. En ook geen vliegtuig. Ik wijt het aan een eeuwig sluimerende kinderwens; zo lang ik me kan herinneren voel ik me een geboren vader. Dat deze roeping meer is dan grootspraak kon ik bewijzen tijdens mijn tropenjaren met Josse Posse.

Josse was onderdeel van een package deal met Sanne, mijn nieuwe lief in 2006. Sanne was behalve erg leuk ook moeder van twee jonge dochters. Omdat ik daar regelmatig bivakkeerde, en omdat Sanne geen geboren moeder was en de vader al enkele jaren dood, kreeg ik al snel de rol van neppapa toebedeeld. Dat heb ik geweten.

Aanvankelijk leek Josse de droomwens van iedere neppapa. Toegankelijk, stralend, bruisend, gevat, spontaan. Door haar open persoonlijkheid voelde ik me direct opgenomen in het gezin. Ik herdoopte haar in Josse Posse, een geuzennaam die ze glunderend accepteerde (al hadden we geen flauw idee wat Posse betekende). Een monsterverbond was gesloten.

Toen ik eenmaal tot het meubilair behoorde leerde ik een andere Josse kennen. Een Mrs. Hyde. Een meisje dat schold, kneep, schopte, spoog en beet. Dat loog alsof het gedrukt stond en dat vol bleef houden lang nadat ze door de mand was gevallen. Dat ‘t vertikte om een poot uit steken bij het huishouden. Dat haar eigen feestjes saboteerde met driftbuien en daardoor wegvluchtende gastjes. Berucht waren haar woedehuilbuien waarmee ze d’r zin probeerde door te drukken. Of haar inner consigliere waarmee ze ieder opvoedkundig argument wist te pareren. Het dreigen met de Kindertelefoon als we haar probeerden te kalmeren. Zeven jaar was ze toen ik haar leerde kennen. Josse dwong het respect af van een tijdbom.

Logisch dat haar grillen de huiselijke sfeer ondermijnden. Tripjes met z’n vieren werden ondernemingen, vakanties expedities. Het was niet óf maar wannéer Josse uit haar vel zou springen. Als zelfuitgeroepen gezinscoach werd ik daarbij nogal eens voor boeman versleten. “Jij ben mijn vader niehieeeeeeeet!!” slingerde ze dan woedehuilend naar mijn hoofd. Niet alleen het gezin en haar kameraadjes hadden onder Josse’s grillen te lijden. Vooral Josse zelf ging er gebukt onder. Want populair word je niet als Damiennetje. Therapeuten die zich over haar casus bogen waren vooral onder de indruk van haar charmes en hoestten iets op over ADHD. Uiteraard werd de overleden vader erbij gehaald, al was Josse volgens haar moeder al sinds het kraambed een woedend wezen. Gewoon een moeilijk kind?

Dat ik het in deze loopgraven vier jaar heb volgehouden schrijf ik graag toe aan mijn aangeboren nepvaderschap. Ik zag in dat Josse een autonome entiteit was, een natuurkracht die zich niet zou laten insnoeren. En eigenlijk wilde ik dat ook helemaal niet. Want ik was gek op Josse. Er zat zoveel leven in haar, zoveel creativiteit, zoveel nieuwsgierigheid, zoveel enthousiasme, zoveel liefde. Het was de kunst om met haar om te gaan alsof ze een volwassene was. Dat ging eigenlijk vanzelf. Vooral tijdens discussies over Interessante Dingen. Of we het nu hadden over de nieuwe Pixar, een Francis Bacon, een abstracte drol in het Kröller-Müller of gewoon over de buurvrouw, Josse had altijd een oorspronkelijke mening die getuigde van een zich razendsnel ontwikkelend stijlgevoel. Een wonderkind? Vooral een mooi mensch. Dat dwong nog meer respect af.

Toch was dat talent niet de crux. Dat ik ondanks de spanningen zo lang gebleven ben kwam doordat Josse mij het gevoel gaf dat ik een echte vader was. Dat deed ze heel fysiek. Door zonder te aarzelen bij me op schoot te kruipen als we tv keken. Door kraaiend in d’r blote kont mijn werkplek nat te spetteren met d’r doucheharen. Door zich in te laten stoppen alsof ik altijd over haar zou waken. Door zich te laten troosten als ze een nachtmerrie had gehad en met dikke oogjes onderaam de trap stond. Door een kind te durven zijn bij een man die niet haar vader was. Josse schonk me het vertrouwen dat me de stoerste man ter wereld maakte.

Twee jaar geleden is het nu dat ik Josse voor het laatst zag. Ze kwam bij mij logeren omdat ze moest optreden in de schouwburg te U. Had een sleutelrol in Het Lied van de Stad, een theaterproductie waarvoor haar moeder het decor had ontworpen. Zenuwachtig? Josse niet. Ik wel. Tranen met tuiten heb ik geplengd, apetrots applaudiserend voor mijn nepkind. Ben ik nog steeds. Zeker nu ze de haar woede omzet in creativiteit. Bijvoorbeeld in een prozagedicht over een onderwerp waar leeftijdsgenootjes niet het flauwste benul van hebben.

Het schijnt erg goed te gaan met Josse. Ze maakt vrienden op de middelbare school. Echte vrienden, die haar respecteren en zelfs bewonderen. Ik hoop dat ze nog wel eens aan mij denkt. Niet alleen omdat we zo goed konden lullen. Maar vooral omdat ik de enige was die haar woedehuil met een bear hug tot bedaren wist te brengen. Mijn jaren met Josse Posse waren de enige jaren dat ik ‘s ochtends opstond zonder vliegtuigcrashgevoel. Misschien wel omdat ik mij middenin het rampgebied bevond...

NB! Talent scouts en andere geïnteresseerden, gelieve een blik op Josse’s coma te werpen. Lees en huiver op de site van Max.

josse-def-450