Alcoholische bekentenissen van een big game hunter

‘Fish hunters’. Met die term doe ik hun verschijning het meest recht. De sportvissers die zich verzamelden in het voormalige tramhuisje aan de Westersingel. Grote mannen met buiken en Brandaris, gewapend met karperhengels waarmee je een bultrug uit de sloot kon trekken, een arsenaal aan dobbers, een paar honderd kilo lokvoer en zelfs ergonomische klapstoeltjes. Dan was het voor kameraad Jan en ik toch maar behelpen met onze telescoopsprietjes en een uitgedroogde kadetje als aas. Een wedstrijd met ongelijke kansen.

Gelukkig was God die snikhete zomermiddag in 1973 consequent in zijn onrechtvaardigheid. Hij liet ze bij niemand bijten. Ze waren er wel. Dat konden we zien. Onder onze snufferd. Sterker nog, de voltallige karperpopulatie van Rotterdam Centrum was komen opdagen voor de parade, loom happend naar lucht, parasieten afschurend tegen onze dobbers, een lange neus trekkend met hun vinnen. Zelf het bloemencorso was minder genant.

Niemand ving wat. Helemaal niemand. Geen enkele vis. Naarmate de zon zakte werden de fish hunters steeds wanhopiger. Ze wisselden van werpmolen, probeerden scherpere haken uit, gooiden dikke klompen voer in de hoop een bewusteloos exemplaar naar de kant te kunnen dreggen. Not a pretty picture. Jan en ik behielden onze cool. Van huis uit niet echt gezegend met jagersbloed, concentreerden we ons vooral op tukjes doen of bespraken we de borsten van klasgenote Marianne K. , die volgens onze inschatting van maat B moesten zijn.

Maar ja. Toen de fluit gegaan was had de organisatie wel een probleem. Want de Grote Mannen, Jan en ik hadden ieder een knaak betaald om aan deze big game hunting mee te mogen doen. De penningmeester restte geen andere optie dan de prijzen te verloten in het tramhuisje. Ik begon alvast in te pakken, want won toch nooit wat. Tot mijn nummer opeens werd omgeroepen. Prijs: een fles port. Say what?

Kameraad Jan, zoon van de Belgische consul, vertrouwde mij de prijs toe. Dat had hij niet moeten doen. De fles brandde in mijn legerpukkel als een afgezaagde shotgun. Een eigen fles drank! Sterke drank! Tenminste, zo zag de port eruit: troebel en auberginig. Gevaarlijk. Thuis plaatste ik hem op de koelkast, strategisch verscholen achter de 3-literflessen AH-sherry waar mijn ouders zich aan laafden.

Die avond heb ik hem voor de helft leeggedronken. Tijdens de André van Duin Show. Een béétje ouder zou het zijn opgevallen dat de zoon iedere 10 minuten naar de keuken sloop en wel erg hard om André moest lachen. Maar misschien waren ze zelf te druk met iedere tien minuten naar de keuken sluipen voor een shot sherry. Nog voor André klaar was braakte ik mijn enige prijs ooit uit in de plee. 14 jaar oud was ik. Een wapenfeit voor de annalen.

Liefhebber van André van Duin ben ik nog steeds. Een glaasje port sla ik echter liever af, uit angst voor posttraumatische flash-backs. En vissen doe ik sinds die dag helemaal niet meer. Zogenaamd uit ethische overwegingen, maar de stille getuigen in de Westersingel weten beter.

vis-def-450