Into the wild

Als overtuigd amateur-zoöloog heb ik moeite met natuurliefhebbers die graag dieren spotten. Ze struinen bosch & duyn af in de hoop een glimp op te vangen van hun favoriete beest. ‘Kijk, een staartmees!’, ‘Moet je zien, een veldspitsmuis!’, ‘Daaro, een breedscheenjuffer!’ Ja, en dan? Dan is het beest weer weg. Het is een omgekeerd soort sight seeing, een Europe-in-3-days maar dan met een wegrennend/kruipend/zwemmend/vliegend Europa.

Als ik de natuur in duik wil ik de diepte in. Het gedrag bestuderen. Daarom beleef ik dieren liefst bankhangend voor Cousteau of Attenborough. Die namen de tijd. Tuurlijk, de eerste wilde nog wel eens een staaf dynamiet de plomp in plempen om wat leven in de oceaan te krijgen, en Sir David stuurde zijn ploeg liefst maandenlang het moeras in om vervolgens goede sier te maken met hun unieke opnames, maar beiden stonden garant voor verdieping - voor avontuur.

Voor avontuur is in mijn buurt weinig ruimte. De patatduif maakt hier de dienst uit, en die is toch vooral bezig met poepen. Het peloton kauwtjes en de hangeksters zorgen evenmin voor reuring. Alleen op het grasveldje achter mijn flat kun je nog wel eens een wild dier aantreffen. De Erinaceus europaeus om precies te zijn, de egel. Ik spot hem wel eens op zwoele zomeravonden, als ik thuiskom met een wijnhoofd en mijn fiets in het hok wil opbergen. Of eigenlijk spot hij mij. Dan komt hij aanhobbelen, kijkt toe hoe ik mijn sleutel in het sleutelgat probeer te krijgen, en als dat hem iets te lang duurt, schudt ie meewarig zijn kopje en hobbelt ie terug naar zijn hol. Dichter bij avontuur kun je niet komen.

Mogen egels te boek staan als solitaire wezens, een paar avonden geleden zag ik niet minder dan drie stuks in het donker zitten. Ik aarzelde geen moment, pakte mijn camera en sloop op het trio af, tot op een paar centimeter. Maar schrikken ho maar. Ze rolden zich niet op, renden niet weg. Integendeel, ze gingen rustig door met wat ze aan het doen waren: in een kringetje rondwaggelen, snuivende en knorrende geluiden makend. Een shamanistische egeldans? Het zag er in ieder geval knap lullig uit, en vooral disfunctioneel. Ze waren niet aan het paren of op slakkenjacht, beten elkaar geen oor af in de strijd om een vrouwtje, groeven niet eens een hol, ze deden maar wat! Ze vielen zelfs een paar keer in slaap, pal voor mijn neus. Nachtdieren die ’s nachts tukken!? (Waar is een staaf dynamiet als je hem nodig hebt!)

Gelukkig maakte een van hen oogcontact met mij, alsof ie in mijn gemillimeterde coupe een über-egel herkende. Wel een kwartier lang hebben we een wedstrijdje wegstaren gespeeld. Spotten met diepgang was het, al zullen de buren in mij vooral een dronken gek hebben vermoed, want vanaf de balkons waren de egels niet te zien. ‘Kijk, die kale is duivenstront aan het fotograferen!’

Voorlopig houd ik het bij deze reportage. Niet omdat ik teleurgesteld ben in de luie egels, maar omdat de natuurman in mij zichzelf de volgende avond keihard is tegengekomen toen ik een spin op mijn rijstpapieren lamp aantrof. Een gerande oeverspin om precies te zijn, de Dolomedes fimbriatus, ook wel Big motherf*cker genaamd. Hij was zo zwaar dat ik hem over het rijstpapier kon horen lopen (!). Nooit eerder beseft dat ik een arachnofoob was, maar toen ik hem bibberend in een teil had opgevangen en hem op het balkon van de buren had geslingerd, begreep ik opeens waarom normale mensen het liever bij spotten houden. ‘K-k-kijk, een B-b-big m-m-motherf-f-fucker!

Egels
Take us to your leader!