Flirten met een stalen beenprothese

Leuke familiefilms zijn zo zeldzaam als leuke families. Misschien wel omdat je een erg goed verhaal moet hebben om zowel jong als oud te kunnen boeien. En verhalenvertellers zijn een uitstervend ras. Ze hebben het veld moeten ruimen voor de Verzinners, scenariopoepers die denken dat In de Ban van de Ring op archeologisch onderzoek berust, en die proberen wanstaltige fantasy te persen uit 3D-cliché’s. Eigenlijk zijn de enige familiefilms die nog overtuigen afkomstig uit animatiestudio’s. Denk aan Pixar, die in Up liet zien hoe je met een chagrijnige bejaarde een zaal vol gezinnen aan het snotteren krijgt. Vijf minuten na aanvang.

Van regisseur Martin Scorsese verwacht je niet snel een familiefilm. Hij is meer van de volwassen genres, waarin personages elkaar net zo lang met een vulpen in de oogkas steken tot zelfs de cameraman onwel wordt. Dat maakt zijn gangsterfilms er niet minder betoverend op. Casino bijvoorbeeld is met al haar klatergoud een lust voor het oog. Je herkent er de filmgek Scorsese in, die zich al decennia hard maakt voor het behoud van filmklassiekers die wegrotten in inferieure archieven. Nu heeft hij een ode gedraaid aan de Franse filmpionier Georges Méliès, gegoten in een magische familiefilm: Hugo.

We schrijven begin jaren dertig, Parijs. Hugo, zoon van een klokkenmaker in een groot treinstation, is verweesd en woont in de machinekamer van de enorme klok, hoog boven de bedrijvigheid. Sinds zijn vader omkwam zorgt Hugo zelf voor het mechanisme om te voorkomen dat hij in een weeshuis gestopt wordt. Maar hij leeft er niet alleen. Vader heeft hem een defecte robot nagelaten, die volgens Hugo een boodschap in zich herbergt. Om deze automaton te repareren ‘leent’ hij instrumenten van een speelgoedmaker in het station, als ie niet achter zijn broek gezeten wordt door de invalide stationsinspecteur en zijn Dobermann Maximilian. Maar dan Hugo krijgt hulp uit onverwachte hoek. En stuit hij op de aartsvader van het celluloid.

Sommige films beginnen zoals films moeten beginnen. Hugo start met een adembenemende (computer generated) helikopterview van de Arc de Triomphe, waarna de camera doorzweeft naar de hectiek van het station alwaar de film zich grotendeels afspeelt. Binnen luttele seconden weet Scorsese ons een toverwereld binnen te zuigen, zoals de eerste bioscoopbezoekers de eerste films ervaren moeten hebben. Dat zo’n illusie tegenwoordig 170 miljoen dollar kost mag de verwondering niet drukken.

Het is nog maar een voorproefje van een adembenemende art direction. Zo ervaren we het immense, gietijzeren station met haar gewelfde plafond, briesende stoomlocs, haastige reizigers, nijvere winkeltjes en spookachtige stoomslierten als het gesloten universum van een koortsdroom. Ook is het genieten van de precisie-low-tech zoals het mechaniek van de stationsklok en de automaton.

Uiteraard zou deze aankleding niets meer zijn dan peperduur behang als het niet gedragen werd door waarachtige personages. Daar is Scorsese grotendeels in geslaagd. Hugo’s Asa Butterfield speelt de Dickensiaanse wijsneus overtuigend en ook Ben Kingsley acteert vlekkeloos als winkelier-met-verleden. Gewaagd is de keuze voor komiek/egomaniak Sacha Baron Cohen als stationsnazi. Aanvankelijk schmiert hij erop los met zijn Dr. Strangelovemimiek en –toegegeven– vermakelijke idioom (“Maximilan’s upset by your visage, disturbed by your fysiognomy”). Maar uiteindelijk steelt Baron onze harten als hij met zijn stalen been vast komt te zitten tijdens een flirtpartij of zich aan zijn handen langs de muur van het station naar het kraaiennest annex politiebureau optrekt. Een freak met achilleshiel.

Dat Hugo toch geen Up is geworden komt door Scorsese’s oubollige kinderregie. Hij is niet gewend aan jonge acteurs en sommige dialogen verlopen traag of nadrukkelijk. Verder ervaar je zijn lesje filmgeschiedenis -hoe fascinerend het universum van filmmaker Georges Méliès (in feite een ‘one man's Pixar’) ook verbeeld wordt- als een verstoring van Hugo’s magische wereld. Want laten we wel wezen, of we nou nog in de luiers hangen of al in de VUT, we willen allemaal wegkruipen in die reuzenklok, spiedend naar de wond’re wereld beneden ons.

Hugo
Harold Lloyd revisited