Aapjes kijken die aapjes kijken

Als ironie koning is, dan is hoon een populaire beul in de westerse cultuur. Vooral onder intellectuelen. Zij kunnen zich zonder enige authenticiteit profileren door de wansmaak en burgerlijkheid van lager opgeleiden belachelijk te maken. Een sarcasme dat beschouwd wordt als uiting van scherpzinnigheid, als een indicatie van een helicopterview.

Qua bios is de honger naar hoon het meest manifest onder arthousepubliek. Opgelucht dat ze niet wéér zo’n drie uur durend politiek correct portret van een Afghaanse geitenhoedster hoeven door te werken, smullen ze van documentaires waarin nieuwe rijken (The Queen of Versailles) of domme volkszangers (Zij Gelooft In Mij) voor gek gezet worden. Kun je bij dergelijke producties nog tegenwerpen dat het slechts registratie is en de hoon dus in the eye of the beholder, Oostenrijkse cineast Ulrich Seidl creëert zijn eigen lager opgeleiden in Paradies: Liebe.

Het leven is afgelopen voor Teresa. Nou ja, het échte leven dan. Ze heeft Sarah gezien, kampt met overgewicht, zit vast aan een verveelde tienerdochter en woont in een troosteloze suburb vol burgers die net zo braaf zijn als zij. Of is Teresa minder braaf dan ze lijkt? Daar lijkt het wel op, want ze gaat op vakantie naar zo’n Afrikaans land waar lekkere mannen rondlopen. Locals, die vallen op moekes uit Oostenrijk! Nog maar nauwelijks geacclimatiseerd opent ze de jacht op zo’n tropische verrassing. Haar eerste lover is een tegenvaller, want meer graaier dan streler. De tweede kandidaat is subtieler, en zorgzaam, want vraagt om geld voor zijn zieke kind! Maar houdt hij wel écht van haar? Een half dozijn gigolo’s later hangt Teresa weer aan de bar, uitgegroeid van prooi tot roofdier. Die barman, da’s best een lekker ding eigenlijk.

Een titel als Paradies: Liebe belooft een moddervette knipoog. We worden niet teleurgesteld. Seidl toont de geheel verzorgde gigolotrip in al haar lulligheid. De spoedcursus Swahili met het braaf opdreunen van hakuna matata. De watersportspelletjes waar zelfs een bejaarde zich te fit voor zou voelen. De openwapperende zomertuniekjes waarin het overgewicht zichtbaar kan uitzweten. De danslessen met dikke blanke konten. De denial waarmee naar ware lust & liefde gehunkerd wordt. Het geklooi van de o zo mooie maar o zo simpele gigolo’s. Werkelijk ieder personage is uitlachbaar.

Stilistisch gezien benadrukt Seidl deze toon met statische één-camera-fotografie. Hij plempt de camera simpelweg neer en laat hem genadeloos draaien. Montage beperkt hij tot een minimum. Hierdoor krijgen de – vaak tenenkrommende – handelingen een extra lullige lading. En voelen wij ons laboranten die disfuntionele resusaapjes bestuderen.

Seidl zelf zal dit zelf ongetwijfeld anders zien. Voor hem is de wrede fotografie een artistieke keuze die een soberheid à la Jim Jarmusch moet creëren. Het gluren naar westers lichaamsvet functioneel want ontdoet het leven van zijn parfum. Het gegeil van de moekes confronterend want een portret van de Nieuwe Vrouw, die haar seksistische, neokoloniale fetisj ongegeneerd durft te botvieren (Teresa tegen barman: “Sag mal: ‘Speckschwerte’, hihihi!”). Seidl waant zich met zijn Paradies een provocateur of zelfs taboedoorbreker, maar een soortgelijke komedie over mannen had ie niet aangedurfd - dan zou zo'n seksvakantie immers weerzinwekkend gewonden worden in plaats van pathetisch.

Als hij werkelijk iets had willen vertellen over vrouwelijk sekstoerisme in een door AIDS geteisterde cultuur, dan had ie gewoon een docu moeten draaien in plaats van deze valse tragikomedie. Nu fopt hij ons met vlekkeloos spelende acteurs en spekt hij onze superioriteitsgevoelens met hoon. Succesvol, want Paradies: Liebe is een filmhuishit. Een verleidelijk alternatief voor de politiek correcte portretten van een Afghaanse geitenhoedsters.

Paradies: Liebe
Speckschwerte