Karikaturale schets van Parijse modewereld

In Amerika werd 'Prêt-à-Porter', Robert Altmans langverwachte portret van de Parijse modewereld, op het laatste moment in 'Ready to Wear' omgedoopt. De producenten waren bang dat een film over een toch al erg Europees onderwerp met zo'n onuitspreekbare titel Amerikaanse bioscoopbezoekers zou afschrikken. Maar ook als Ready to Wear heeft ‘Prêt-a-Porter’ slecht gelopen. Niet omdat de film zo Europees overkomt, maar omdat ze domweg beroerd van kwaliteit is.

Verhaal heeft ‘Prêt-a-Porter’ nauwelijks. We volgen anchor woman Kim Basinger die tijdens deze beroemde modeweek de groten uit de branche uithoort en hun shows bekijkt. Omdat deze hilarisch bedoelde babbels geen tweeëneenhalf uur kunnen boeien, wisselt Altman ze af met kluchterige 'nevenintriges': Marcello Mastroianni als spion die van moord verdacht wordt en voortdurend haute couture-pakken uit hotels steelt; Tim Robbins en Julia Roberts als modejournalisten die met elkaar opgescheept raken in een hotelkamer en dan maar gaan neuken; Stephen Rea als topfotograaf die foto's neemt van machtige journalistes in compromitterende standjes om ze er tijdens de parties belachelijk mee te maken. Prêt-à-Porter heeft ook een running gag: een hondedrol waar mooie mensen voortdurend in uitglijden...

Van alle Amerikaanse regisseurs leek Robert Altman de aangewezen regisseur om het narcistisch-dynamische modewereldje van Parijs genuanceerd neer te zetten. Altman heeft de naam acteurs alle vrijheid te geven en het script waar nodig los te laten om een zo natuurlijk mogelijke sfeer te creëren; ‘Short Cuts’ is daar het meest geslaagde recente voorbeeld van.

De co-scenario-schrijver van ‘Prêt-à-Porter’, Barbara Schulgasser, vond dat Altman zich dit keer echter te weinig aan de oorspronkelijke dialogen hield, dat hij de acteurs te weinig houvast bood. De acteurs klaagden op hun beurt dat Altman te afstandelijk regisseerde (hij schijnt de sterren als een onzichtbare Big Brother vanachter een batterij videomonitors via de intercom geïnstrueerd te hebben).

Resultaat van deze afstandelijkheid is een film die aanvoelt als gebakken lucht, zonder behoorlijk plot, zonder aannemelijke personages en zonder acceptabele dialogen. Het lijkt erop dat de Europese modewereld te ver van Altmans belevingswereld afstaat. Op een paar knallende opnames van de catwalks na (lekkere soundtrack]) presenteert hij de subcultuur als een aaneenrijging van clichés, vol hysterische homo's, bitchy modellen, snobby journalisten.

Als satire is de film te oppervlakkig, als komedie te flauw. Zoals de modewereld terecht unaniem opmerkte: een gemiste kans. Laat Altman maar weer in de Verenigde Staten gaan filmen. We hebben hier in Europa al genoeg regisseurs de pulp maken met 'onuitspreekbare' titels.