De viking en de rat

Geen genre zo saai als de sportfilm. Da's deels te wijten aan de magere plotjes, maar vooral aan de afhankelijkheid van actieregie. Actie in films lijdt aan metaalmoeheid; zowel de ervaren filmkijker als de gamegeneratie raakt sneller gedesensitiseerd dan actieregie zich kan ontwikkelen. Nog even en we raken immuun voor adrenaline.

Van alle sportfilms zijn autoracefilms het saaist. Hun helden zitten immers ook nog eens verschanst in een bolide en zijn vermomd met integraalhelm en anti-brandblaarbivak. Onmogelijk emoties van hun smoelen af te lezen. Wat ons rest zijn beelden van heel snel schakelende racehandschoentjes, nerveuze pitstops en kilometerslange bandensporen. En – met een beetje mazzel – een fotogeniek ongeluk.

Gelukkig heeft regisseur Ron Howard helemaal niets met autosport. Reden dat hij voor Formule I project Rush viel was dat scenarioschrijver Peter Morgan met het script wapperde. Morgan had hem eerder verwend met de hogedrukpandialogen van Frost/Nixon, dus Howard voelde aan zijn klompen dat de wereldkampioenschappen gereduceerd zouden worden tot decor van het ware intrige: de rivaliteit tussen race-legendes James Hunt en Niki Lauda.

Grotere verschillen in persoonlijkheid en uiterlijk waren nauwelijks denkbaar. Een blonde Britse circuitviking annex playboy met een racelust die aan doodswens schuurt. En een Oostenrijks overbite, bijgenaamd De Rat, die Formule I als wetenschap benadert en met zijn botte uitspraken een nachtmerrie voor de pr. Het zijn deze James Hunt en Niki Lauda die het circuit van ’76 domineren. Gezonde competitie, totdat Lauda op de beruchte Nürburgring een ongeluk krijgt en deels verbrandt. Kans op genezing wordt ingeschat op een paar procent, maar enkele weken later zit hij al weer in zijn racekuipje. Na de vlammenzee wacht hem een nieuwe uitdaging op het circuit van Tokyo: een wolkbreuk. En een vastberaden Hunt.

Rush kijkt als een jongensboekfilm verkleed als kostuumdrama. Zo’n verkleedpartij leidt altijd een beetje af van de plot, zeker als het de potsierlijke mode van de seventies betreft (van sleutelbeenbrede kragen tot uitgeharde haarlak). Kijkers die de jaren zeventig bewust hebben meegemaakt zullen reflexmatig de props op periodezuiverheid checken. Mag de pret niet drukken.

Want we worden vooral meegezogen in deze buddy movie van kettingrokende en serieneukende topsporters. Kenmerk van het genre is dat tegenpolen met elkaar opgescheept raken om uiteindelijk, tegen wil en dank, te verbroederen. Hier moest de film de waarheid behoorlijk geweld aandoen, want volgens de geschiedenisboekjes klikte het direct tussen Hunt en Lauda. Er was helemaal geen sprake van persoonlijke rivaliteit, zoals Rush suggereert, slechts van professionele. Rush is dus zoiets als een JFK waarin Kennedy de aanslag overleeft. Maar wat hebben we liever, onderhoudende leugens of waarheidsgetrouwe verveling?

En gelukkig lijkt het niet waargebeurde behoorlijk waargebeurd door de casting. Zelden in een biopic werden er zulke goed gelijkende en overtuigend spelende acteurs ingezet. Chris Hemsworth, bekend van actiespektakel Thor, lijkt een kloon van womaniser Hunt, terwijl Daniel Brühl, die doorbrak met het hartverscheurende Good Bye Berlin, nog meer Lauda is dan Lauda zelf. Daarbij neemt Howard de tijd om van de racers mensen te maken. Zo moet Hunt vóór iedere race even kotsen van de spanning en leren we een kwetsbare Lauda kennen achter de botte boer die geschiedenis heeft geschreven.

Rush is een lekkere film, zelfs voor sportfilmhaters. Toch zouden we graag zien dat in de director’s cut nog even alle racescènes weggeknipt worden en de film een nieuwe titel krijgt: Hunt/Lauda. Met hogedrukpandialogen in de kantine van de Nürburgring.

Rush
Regenbanden zijn voor sissies