Spreekbeurt voor retrocamp

Om een goede retrofilm te maken heb je een regisseur nodig die doordrenkt is met stijlgevoel. Hij moet precies weten welke camerabewegingen, welke acteerstijl, welk montageritme en welke muziek toen gebruikelijk waren in het genre, om er vervolgens een eigentijdse draai aan te geven. Meestal hebben dergelijke odes een ironische toon (neo-exploitatiepulp van Robert Rodriguez), een enkele keer een serieuze (quasi-fifties melodrama Far from Heaven), altijd wordt getracht een zo authentiek mogelijke look te verkrijgen. De Nederlandse film Sonny Boy gaat nog een stap verder dan retro: hij lijkt werkelijk gedraaid in de jaren dertig.

Sonny Boy is - tegenwoordig epidemisch bij scenario's - een waargebeurd relaas. Centraal staat de lijdensweg van een biraciaal paartje in de jaren '28-'45. Waldemar (Sergio Hasselbaink) is een zwarte jongen uit de upper class van Suriname die naar Nederland emigreert om hier te studeren. Rika (Ricky Koole) is huismoeder die haar overspelige echtgenoot verlaat en met haar vier kinderen in de stad gaat wonen. Zij wordt kosthouder, hij gaat bij haar op kamers. Van het een komt het ander. Passie, liefde en zelfs een zwanger. Maar vooral ellende. Want de goegemeente vindt zo'n vrije vrouw die hokt met een kleurling maar niks. Ze raakt haar blanke kinderen kwijt en komt met Waldemar plus baby op straat te staan. Het kan nog erger. Als WOII uitbreekt en het stel onderdak biedt aan Joodse vluchtelingen, worden ze door de Duitsers opgepakt. En afgevoerd.

Vóór de Tweede Wereldoorlog zijn er in Nederland zo'n 34 geluidsfilms gemaakt. Ter vergelijking: de Amerikaanse regisseur John Ford had in zijn eentje toen al meer dan 80 titels op zijn naam staan. Van een enige filmtraditie, laat staan ontwikkeling op dit gebied, was er in ons land geen sprake. Sonny Boy lijkt niet zozeer een film over die tijd verteld in een stijl van die tijd, als wel een film die in die tijd werkelijk gedraaid is. Gemaakt door iemand die geen enkel besef heeft van filmisch vertellen, gemaakt voor een publiek dat nog steeds veur brune bonen bidt. En daarmee een ultieme prooi voor camp.

Het probleem begint, zoals bij zoveel Nederlandse films, met de onbedoeld lachwekkende want artificiële dialogen. "Ik verdrink niet mama, het water is mijn vriend" | "Ik maak jou kapot, ik maak jou helemaal kapot" | "Ik hou van je en de hele wereld mag dat zien!" | "Ik maak foto's als herinnering voor later" | "Ik ben de grootste jodenbeul van Nederland!". Dit zijn geen cliché's, dit zijn teksten die thuishoren in een archaïsch meisjesboek. En ze worden ze opgedreund zoals een kind een spreekbeurt houdt: iedere zin eindigend in mineur.

De personages maken het er niet beter op. Stuk voor stuk stereotypen die van de vooroorlogse bühne lijken geplukt: werkelijk alle Nederlanders in Sonny Boy zijn streng gereformeerde bourgeois racisten die Waldemar voor baviaan, vuile roetmop of bruine garnaal uitmaken. Om maar niet te spreken van de seksisten die Rika op haar pad treft: van echtgenoot tot huisbaas tot bezetter, alle mannen kafferen haar uit, zetten haar op straat of martelen haar tot bloedens toe.

Dit sentimentenbombardement lijkt niet zozeer gearrangeerd om de problemen van een Surinaamse immigrant te verhalen, of die van een biraciaal stel, maar om Rika toch vooral zo krachtig mogelijk neer te zetten. Zelfstandig in een tijd dat dit als muiterij werd beschouwd, gepassioneerd in de microkosmos van de Zwarte Kousen, politiek correct in een bolwerk van immorele handelsgeest - deze anachronistische oerfeministe kan zelfs niet door een Nazi gebroken worden. Je zou bijna marketing voor Lindalezers vermoeden, maar daar heeft de regisseur het vernuft niet voor.

Erger: Maria Peters, bekend van kinderfilms Pietje Bell en Kruimeltje, mist ieder greintje schwung, laat staan dat ze met stijl kan spelen. Zelfs voor Nederlandse begrippen is de film ongekend fantasieloos, didactisch en lomp verbeeld in een en-toen-en-toen kadans. Exemplarisch zijn de flash-backs die, als ware het een soap, om de haverklap parallellen leggen tussen Waldemars jeugd (lekker zwemmen in Surinaamse rivier) en zijn hedendaagse hel (marteling met hoofd in emmer). Peters vertelt met de subtiliteit van een dorpsonderwijzeres.

Leefde Jiskefet nog maar. Alhoewel, een drama waarin een schreeuwende nazibeul schaters opwekt is een te gemakkelijke prooi voor parodisten. Enige hoop is dat Peters haar focus nog verder verlegt in de filmgeschiedenis. En voortaan met stomme films aankomt. Krijgen wij tenminste geen cinematografische spreekbeurten meer voorgeschoteld.

Sonny Boy
Altijd bij jezelf blijven